Volgende week mag ik weer. Dan is het weer tijd voor het
terugkerende ritueel. Volgende week ga ik namelijk weer een weekendje fietsen
met mijn vriendjes, mijn gabbers, mijn makkers, mijn kameraden. Zoals elk jaar
gaan wij weer de grootste bergen bedwingen. Dat vind ik leuk.
Ik vind dat zelfs meer dan leuk. Ik beschouw mijzelf namelijk
als de verbeterde versie van Marco Pantani. Ik fiets rondjes om Frederico
Bahamontes in zijn beste dagen. Ik word geweerd uit de tour omdat de
spanning dan al na de eerste aankomst bergop verdwenen zou zijn. Anderen zijn
er van overtuigd dat ze geweldig kunnen voetballen. Ik ben er dus van overtuigd
dat ik een geweldig wielrenner ben. Meer specifiek ben ik een geweldige
klimmer.
Als voorbeeld hiervan noem ik twee viaducten die ik tegenkom
als ik naar mijn werk fiets. Ze zijn ongeveer 5 meter hoog en hebben een
gemiddeld stijgingspercentage van ongeveer 2 procent. U begrijpt dat dit geen
viaducten zijn. Dit zijn de Stelvio en de Aubisque en in beide gevallen ben ik
in het bezit van alle denkbare records. Dit zal tot in lengte van dagen zo
blijven. Het is trouwens wel zo dat de records elke dag scherper worden
gesteld.
Alvorens ik bij deze viaducten kom, moet ik eerst een aantal
kilometer over vlakke wegen fietsen. Iemand van mijn statuur gaat op
deze vlakke wegen natuurlijk niet vol in de wind fietsen. Ik zoek dan ook altijd het
wiel op van iemand die dezelfde richting op moet. Ik zoek een breed iemand uit
en ga lekker uit de wind zitten. Dat is dan mijn meesterknecht.
Als we dan bij de Stelvio aankomen ga ik naast hem fietsen.
Dan wordt mijn meesterknecht mijn grootste concurrent. Dan heet hij Alberto
Contador. Dan ga ik loeren en kijken. Ik observeer Alberto en precies op het
juiste moment sla ik toe. Dan gesel ik de pedalen en vervolgens knal ik weg.
Alberto in tranen achterlatend. Ver achter mij zie ik de broertjes Schleck
kraken. Wat is het heerlijk om zo goed te mogen zijn.
Straks gaat deze superklimmer dus weer een weekendje fietsen
met zijn vrienden. En net als alle andere jaren zal ik ook nu weer bij de
aanblik van het eerste heuveltje lossen. Dat overkomt mij elk jaar. Op het
moment dat ik hijgend en steunend boven kom op de berg, hebben de andere heren
al een drie-gangen menu met bijbehorende wijntjes verorbert. Een aantal van hun
staat dan minachtend met de sigaret in de mond te kijken terwijl ik worstel om
het lichtste verzet rond te krijgen.
Ze mogen minachtend kijken. Ik spaar me gewoon voor het echte
werk. Ik spaar me voor de Stelvio en de Aubisque, want daar moet het gebeuren.
Mijn vrienden zijn geen concurrenten. Mijn concurrenten fietsen op dit moment de
tour en ik mag niet meedoen. Ik ben te goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten